ZELFGEMAAKTE ANTWOORDEN

 

1) Houtskool (maar aardgas zou ook kunnen)

2) Warmte

3) Allebei

4a) Chemische/Elektrische

4b) Chemische/Warmte/Verbranden

4c) Aardgas, Steenkool, Hout, Waterstof, Bruinkool, Turf, Benzine, Nafta, Kerosine, Olie, DIesel

5) Meer/Warm/stijgt/langer/meer

6a) CV-ketel/Gasfornuis/Oliekachel/HoutskoolBBQ

6b) Strijkijzer/Waterkoker/Magnetron/OvenKoffiezetapparaat

7) CV-aardgas/fonduestel-spiritus/BBQ-houtskool/Houtkachel-hout

8) Dat is op en groeit niet snel genoeg aan, kan dat niet bijhouden

9) Van stralingsenergie naar chemische energie

10a) CW-6 want meeste water, dus ook meeste warmte voor nodig

10b)Ook CW6 want om warmte te leveren is verbranding van aardgas nodig.

11a) Verbruik = eind-begin=22125-19736=2389 m^3

11b) Prijs = kosten x aantal m^3 = 0,65 x 2389 = €1552,85

12) Hij heeft niet zoveel nodig dus verbruikt hij onnodig veel energie. Ook duurt het langer om zoveel water op te warmen. Dus het is duurder en het kost meer tijd.

13a) Na 4 minuten (want kookpunt water = 100 graden Celsius en dat is na 4 minuten

13b) Dit is 3x zoveel (300/100=3) dus duurt het ook 3 x zo lang. Dus 3 x 4 minuten = 12 minuten

13c) Start bij 20 graden Celsius, dan rechte lijn naar 12 minuten-100 graden Celsius, vanaf daar horizontaal

14) Dompelaar 4 x zoveel warmte. Dan 4 x zo kort = 1 minuut per 100 mL. Ze wil 200mL verwarmen dus dat is dan in 2 minuten klaar

15a) Vaak wordt er spiritus gebruikt en tegenwoordig ook wel een zogenaamde brander-gel (deze is veiliger want minder snel ontvlambaar)

15b) Op de camping maak je gebruik van propaan of butaan (butagas). 

15c) In de open haard gebruik je normaal gesproken hout of haardbriketten (geperste houtvezel). Maar kunsthout met gasbranders of gelpotten kan tegenwoordig ook.

16) 

Gegeven: Energie 1 L butagas komt overeen met 0,4 m³ aardgas.

Energie 1 kg droog hout komt overeen met 0,5 m³ aardgas.

Gevraagd: Hoeveel kg droog hout nodig voor evenveel energie als in 1 L butagas.

Formule: Energie butagas x Volume butagas = Energie droog hout x massa droog hout

Invullen: 0,4 x 1 = 0,5 x massa droog hout

Antwoord: massa droog hout = (0,4 x 1) / 0,5 = 0,8 kg

17) Eerst butagas (0,4 m³ aardgas), dan spiritus (0,6), dan benzine (1,1) en als laatste huisbrandolie (1,2).

 

Paragraaf 2

 

18) Koolstofdioxide en water

19) Is helder en wordt troebel als het met koolstofdioxide in contact komt

20) Onvoldoende zuurstof

21) koolstofmono-oxide (er ontstaat ook roet, maar dat is niet giftig)

22) Erica en Marjolein hebben beiden gelijk (Erica want water is het transportmiddel voor de warmte-energie en Marjolein omdat de motor zorgt voor de beweging van het water, net als de motor van een auto zorgt voor beweging)

23a) Zuurstof

23b) koolstofdioxide en waterdamp

23c) Let op: foutje in boek! Juiste zin wordt: "Als aardgas onvolledig verbrandt, is er een tekort aan zuurstof. Dan ontstaan ook koolstofmonoxide en roet (=koolstof)"

24) giftig / zien / ruiken

25) Daarmee heb je water aangetoond. Het is namelijk waterdamp die condenseert tegen het (relatief) koude glas.

26a) Het klakwater wordt troebel en wit (melkachtig) --> in de klas te zien geweest als proefje.

26b) Helder klakwater is een reagens voor koolstofdioxide. Als het troebel wordt dan toont dit aan dat er koolstofdioxide aanwezig is.

27)A=pomp/B=CV-ketel/C=radiator

28) In de warmtewisselaar wordt de warmte van het gas overgedragen aan het water in de spiraal van de warmtewisselaar

29a) Dit is een behaaglijke temperatuur waarbij mensen graag douchen/in bad gaan

29b) Het eindproduct is water van 38 graden Celsius met een snelheid van 10L/min. Uit de CW3-ketel komt water van 60 graden Celsius dat met koud water gemengd wordt tot de gewenste temperatuur. Er is dus minder dan 10L/min van 60 raden Celsius nodig dus zal de CW3-ketel minder leveren.

30a)

Gegeven: tijd = 20 min, snelheid = 10L/min

Gevraagd: Volume = ?

Formule: Volume = snelheid x tijd

Invullen: Volume = 10 x 20

Antwoord: Volume = 200 L

30b)

Gegeven: Volume = 200 L, snelheid = 20L/min

Gevraagd: tijd = ?

Formule: tijd = volume / snelheid

Invullen: tijd = 200 / 20

Antwoord: tijd = 10 min

30c) De hoeveelheid water die ze nodig hebben is hetzelfde. De buurjongen gebruikt 2 x zoveel energie (want er komt 2 x zoveel water uit). Maar de buurjongen heeft maar de helft van de tijd nodig, dus ook de helft van de energie. Dus dat valt tegen elkaar weg en zullen ze ongeveer evenveel energie verbruikt hebben.

31a)Dan ontstaan koolstofdioxide en water(damp)

31b) De waterdamp zal tot water condenseren. (Eigenlijk kunnen ze beiden condenseren, als je maar ver genoeg afkoelt! Maar dan zit je ver onder het smeltpunt van water).

31c) Uit de twee schoorstenen komen uitlaatgassen. Die zijn heet en komen in de relatief (= ten opzichte van) koudere lucht. De waterdamp condenseert en er ontstaan wolken. En die kun je zien.

32) De geiser waar ze het hier over hebben is een soort van lokale warmwaterketel die vroeger in de badkamer en in de keuken hing.  Als je roetaanslag kunt zien dan betekent dat dat er een onvolledige verbranding van aardgas is.

32b) Dan is er ook kans dat er koolstofmono-oxide ontstaat en dat is giftig. (Roet kan ook gevaarlijk voor de luchtwegen zijn. Roet is een vorm van fijnstof en er zijn mensen die daar overgevoelig voor zijn)

32c) De eigenaar moet gelijk de geiser uitschakelen en service uit laten voeren op de ketel.

33a) In de krant gebruiken ze koolmonoxide

33b) Bij nask gebruiken we koolstofmono-oxide

34a) Onvolledig want er is een gele vlam door de onverbrande roetdeeltjes.

34b) Die is dicht, zodoende komt er te weinig zuurstof en is er dus een onvolledige verbranding

34c) Door de luchtschijf te openen komt er meer zuurstof en ontstaat er een "onzichtbare", niet ruisende vlam.

34d) Bij de gewenste volledige verbranding hoort een blauwe vlam.

34e) Zie 34a

34f) Uitschakelen van de ketel en direct een verwarmingsmonteur bellen voor onderhoud.

35a) Gewoon = 70-75%, VR = 75-80%, HR = 85-90%

35b) Hoe hoger het rendement hoe meer van de toegevoerde energie nuttig gebruikt wordt. Dus heb je voor hetzelfde effect minder nodig en dat scheelt in de portemonnee.

36a)

Gegeven:  Rendement = 75%, Volume aardgas totaal = 3000 m³

Gevraagd: Volume aardgas verloren

Formule: Rendement = (Volume nuttig / Volume totaal) * 100%

Invullen: 75% = (Volume nuttig / 3000) * 100%

Antwoord: Volume nuttig = (75/100) * 3000 = 2250 m³

Gevraagd werd verlies, dus Volume totaal = Volume nuttig + Volume verlies --> Volume verlies = Volume totaal - Volume nuttig = 3000-2250 = 750 m³

36b)

Gegeven: Prijs = € 0,65/m³, Volume verlies = 750 m³

Gevraagd: Kosten verlies

Formule: Kosten = Prijs x Volume

Invullen: Kosten = 0,65 x 750 = € 487,50

Best veel, hè? 

 

Paragraaf 3

 

37) Een (brand)stof gaat branden als er én voldoende zuurstof (in de lucht) aanwezig is én als de ontbrandingstemperatuur bereikt is

38) Smog ontstaat als luchtvervuiling blijft hangen op hete dagen zonder win. Alle antwoorden zijn dus eigenlijk goed.

39) Als zwaveloxiden (SOx, verbindingen tussen zwavel en zuurstof) in aanraking komen met regenwater (H2O), dan ontstaat er H2SO4 oftewel zwavelzuur. En zo ontstaat er dus zure regen. Daarnaast draagt het bij aan het onstaan van smog.

40) Koolstofdioxide (CO2) is een zogenaamd broeikasgas. en die hebben we nodig want die houden warmte vast. Anders zou het op aarde veel te koud zijn. Maar door de uitstoot van CO2 bij verbrandingen komt er teveel broeikasgas in de atmosfeer en dus wordt er teveel warmte vastgehouden. En dus is CO2 schadelijk omdat het bijdraagt aan het versterkt broeikaseffect.

41) Zie 39. Alleen gaat het hier om NOx (verbindingen tussen stikstof en zuurstof). Met water ontstaat er dan HNO3 oftwel salpeterzuur.

42) De temperatuur waarbij de stof gaat branden heet de ontbrandingstemperatuur.

43) Minder stikstofoxide betekent dus minder smog en minder zure regen

44) Door één van de drie zijden van de branddriehoek weg te halen, dooft een brand. Je kunt dus kiezen uit:

- brandstof weghalen (bijvoorbeeld het gas uitdraaien)

- toevoer van zuurstof blokkeren (bijvoorbeeld dor te blussen met schuim)

- Afkoelen tot je onder de ontbrandingstemperatuur komt (bijvoorbeeld door te blussen met water)

45a) Je moet zorgen dat de ontbrandingstemperatuur bereikt wordt. Dat doe je door de kop langs het doosje te strijken. Door de wrijving stijgt de temperatuur voldoende.

45b) Door de omringende zuurstof weg te blazen, kan de lucifer niet verder branden.

45c) Als er geen brandstof meer is, dan dooft het vuur vanzelf

46) Als je alleen met het hout over het afstrijkvlak van een luciferdoosje strijkt, dan moet je minstens de ontbrandingstemperatuur kunnen bereiken. Dat lukt niet dus zal deze niet gaan branden.

47a) Als je 'vlam in de pan' hebt, dan kun je door een deksel op de pan te leggen de zuurstofaanvoer afsluiten. Het vuur dooft dan.

47b) Als je een kmapvuur wilt doven en je gooit er een emmer water overheen, dan koelt het af tot onder de ontbrandingstemperatuur en zal het vuur doven.

47c) Om bos- en heidebranden te voorkomen worden er vaak brandgangen gemaakt of greppels gegraven. Als het vuur daar aankomt, dan is er geen brandstof meer. Dan stopt het vuur.

47d) Geen brandstof = geen vuur. Dus door het dichtdraaien van de gaskraan stopt een vuur vanzelf.

47e) Een vuur is goed te doven door het bedekken van de vuurhaard zodat er geen zuurstof meer bij kan. Dan kan met schuim maar bijvoorbeeld ook met zand.

48) Zolang je ervoor zorgt dat de temperatuur van een brandstof onder de ontbrandingstemperatuur blijft, zal deze niet gaan branden. Daarom wordt vaak de omliggende ruimte nat gehouden.

49a) Een nadeel van blussen met water is dat eventuele giftige stoffen samen met het water de grond intrekken.

49b) Wanneer bluswater in het oppervlaktewater terecht komt of in het riool, dan kan het door de stroming van het water verder verspreid worden.

50) Treinen hebben stalen wielen die op stalen rails rollen. Hierbij kunnen hoge temperaturen ontstaan door wrijving. Ook kunnen er bij staal op staal vonken ontstaan, deze hebben ook een hoge temperatuur. Komt de temperatuur boven de ontbrandingstemperatuur dan kan er brand ontstaan.

51a) Door het ontstaan van een soort dekentje, kan er geen zuurstof bij het vuur en zal deze doven.

51b) Omdat er ook water ontstaat (met een kookpunt van 100 graden Celsius, koelt het de brandstof af tot vér onder de ontbrandingstemperatuur.

52a) Dit is een 'leg uit of-vraag'. Je antwoord begint dus met ja of nee en dan de uitleg. In dit geval: Ja, dit kan want de ontbrandingstemperatuur van de regenbuis is hoger dan die van de werkingstemperatuur van magnsiumhydroxide (MgOH2).

52b) Bij een strodak werkt magensiumhydroxide niet omdat de stro al brandt  bij 270 graden Celsius en datb is lager dan de werkingstemperatuur van 300 graden Celsius.

 

Paragraaf 4

 

53) Warmtetransport door een vaste stof heet warmtegeleiding

54) Warmtetransport door middel van een gas heet warmtestroming

55) Warmte zal normaal gesproken omhoog gaan. Nu voel je het aan de voorkant. Er is dus zonder tussenstof warmtetransport. Dit heeft warmtestraling.

56) De steel van een koekenpan mag niet heet worden. Je zoekt dus een slechte warmtegeleider. Kunststof is dat.

57) De bodem van een koekenpan moet juist goed heet worden. Je zoekt dus een goede warmtegeleider. Metalen zijn dat. Staal is een metaal.

58) Als er sprake is van warmtegeleiding, gebeurt dat altijd in een vaste stof.

59a) warmtegeleider

59b) hoogste / laagste

59c) goede / slechte / slechte (in het laatste geval gaat het om stilstaande gassen en vloeistoffen. Als dze bewegen dan kan er sprake zijn van warmtetransport. Dat is dan warmtestroming).

60) Slechte warmtegeleiders (heten ook wel isolatoren) zijn bijvoorbeeld kunststoffen, hout, wol en dons.

61) De slechte warmtegeleiders zijn wol, plastic, piepschuim en hout. De goede warmtegeleiders zijn alle metalen. Dus dat zijn in deze vraag: ijzer, koper, aluminium en zilver.

62a) Warmte gaat altijd van de hoge naar de lage temperatuur. Dus in de zomer van buiten naar binnen.

62b) In de winter van binnen naar buiten.

63a) IJskoud water komt uit de koelkast en daarin is het doorgaans 5 graden Celsius. In dat geval is het verschil 20-5 = 15 graden Celsius. Andere juiste temperaturen zijn 0 graden Celsius (zo koud als ijs...) maar ook 15 graden Celsius (de temperatuur van kraanwater na een tijdje doorlopen).

63b) Altijd van hoog naar laag, dis van de omgeving naar het water.

63c) Er komt warmte bij, dus zal de temperatuur stijgen.

64a) Staal of aluminium zijn metalen, dus goede warmtegeleiders. En je wilt graag een goede warmteoverdracht in een pan.

64b) Kunststoffen zijn slechte warmtegeleiders. En dat is precies wat je wilt voor een handvat.

64c) Ook hout is een slechte warmtegeleider. Je kunt de steel dus beetpakken zonder dat je hoeft te vrezen dat deze te heet is.

65) De zool (onderkant) en de opstaande zijrand zijn goede warmtegeleiders want deze moeten heet worden bij een strijkijzer.

De rest natuurlijk niet en dat is dan ook van slecht warmtegeleidend materiaal (isolatoren).

66) De kookplaat is een vaste stof, de pan ook. Voor de beste warmtegeleiding is een zo groot mogelijk contactoppervlak nodig. Dit is bij pan C.

67) Isolatiemateriaal zorgt ervoor dat er minder warmtetransport mogelijk is. Warmte blijft dan beter op de plek waar je het wilt houden. En dus is er minder energie nodig en verbuik je dus minder.

68) Tussen de donsveertjes zit een heleboel lucht. Deze staat stil. En stilstaande lucht is een slechte warmtegeleider (= goede isolator).

69) Sneeuw is een vaste stof, regen een vloeistof. De pinguins worden door de regen dus nat. De donsveertjes gaan plakken en zodoende zit er geen stilstaande lucht meer tussen. En dus isoleert dat minder waardoor de jongen minder warm blijven.

70a) Plavuizen zijn hard en vlak. Er is dus een groot contactoppervlak. Tussen de wollen vezels van het kleedje zit bovendien veel stilstaande lucht. Dat isoleert.

70b) De warmte uit je voeten gaat het snelst de betere warmtegeleider in. De plavuizen dus.

70c) Het steen is dus de beste warmtegeleider.

71a) Het stalen stuur, deze kan de warmte uit je hand het snelste afvoeren omdat het de beste geleider is.

71b) De beste warmtegeleider is het staal.

71c) Ook hier is dat staal.

 

Paragraaf 5

 

72) Als lucht warmer wordt, zet het uit. De massa lucht neemt dan een groter volume in. De dichtheid wordt dan kleiner (ter vergelijking: een blok piepschuim dat even zwaar is als een blok ijzer, zal een veel groter volume hebben). De warme lucht wil dan gaan drijven op de koudere lucht en zal daarom omhoog gaan.

Het goede antwoord is dus: wordt kleiner van dichtheid en stijgt op. A lijkt daar het meest op.

73) Warmtestroming noemen ze ook convectie.

74) Bij stroming neemt de bewegende vloeistof of gas de warmte met zich mee.

75) Stilstaande lucht is een slechte warmtegeleider, maar eenmaal in beweging kan het warmte goed verplaatsen. Beiden hebben dus gelijk.

76) Om dezelfde reden als bij vraag 72, zal warm water willen drijven op koud water. Als het water in de kelder verwarmd wordt, zal deze omhoog gaan. Hierdoor ontstaat er een stroming waardoor een pomp dus niet per se nodig is.

77a) warm / kleiner van dichtheid

77b) stroming of convectie

77c) hoogste / laagste

78a) Lucht kan warmte vervoeren wanneer het begweegt

78b) De warmte wordt dan door de bewegende lucht meegenomen

79) De warmte wil altijd van een hoge naar een lage temperatuur. Bij een kampvuur, een lucifer, een kaars en een kopje warme koffie zal de warmte dus omhoog gaan. Bij een ijsje gaat de warmste lucht (boven!) naar beneden toe bewegen en wanneer je de koeling open doet ook.

80) De warmte van de brander gaat omhoog en zal de het water in de hoek verwarmen. Zoals eerder uitgelegd bij vraag 72, zal het warmere water omhoog stromen. Eenmaal bovenin kan het niet anders dan rechtsaf slaan tot de volgende hoek, waar het naar beneden geduwd wordt. Zo ontstaat een stroming met de klok mee.

81a) Het warme water is al boven het koude water en zal daarom niet in beweging komen. Boven wordt het warm, onder blijft het koud. De verschillen in temperatuur worden dan te groot.

81b) Op plaats A zal hetzelfde gebeuren als beschreven in vraag 80. Nu echter zal de stroming tegen de klok in zijn.

82) Zie vraag 72.

83) Warme lucht gaat naar een plek met koelere lucht. De koeling zal zich dus vullen met warme lucht. Het kost dan weer energie om dit af te koelen.

84) Deuren aan de bovenkant hebben de voorkeur. Koude lucht stroomt omlaag en zal daarom als een dekentje bovenin de koelkist blijven hangen.

85a) Vogels zetten hun veren uit zodat er stilstaande lucht tussen kan komen Dat fungeert als een isolerende laag.

85b) Hierdoor zal er minder warmte van hoog naar laag getransporteerd worden. Hij zal dus minder snel afkoelen.

86a) Water dat warm wordt zet uit waardoor het volume groter wordt.

86b) In het expansievat zit een rubber membraan die ingedrukt kan worden. Wanneer het water uitzet, druk dat de bal in. Was dat niet zo, dan zou het water de leiding kunnen laten barsten.

86c) Het membraan moet flexibel genoeg zijn om de druk van het water op te kunnen vangen.

87a) Bij 20 graden Celsius kees je af in de grafiek dat het volume V = 1,000 L

87b) Bij 80 graden is V = 1,027 L

87c) De toename in volume is dan Veind - Vbegin = 1,027 - 1,000 = 0,027 L = 27 mL

88a) Het volume van één liter is 1,027 L. Dus 90 L wordt 90 x 1,027 = 92,43 L.

88b) Er zat oorspronkelijk 90 L in. Dus Vverschil = Veind - Vbegin = 92,43 - 90,0 = 2,43L

 

Paragraaf 6 

 

89) Er is geen tussenstof nodig, het gaat hier dus om straling

90) InfraRood (IR) zit in de regenboog naast het zichtbare rood en zorgt voor bijvoorbeeld de warmte die van de zon komt. Aan de andere kant zit naast violet het UltraViolette licht (UV) dat er juist voor zorgt dat je bruin wordt door de zon. Beiden kun je niet zien. Dus IR kun je niet zien maar wel voelen.

91) Absorberen betekent opnemen (net als een spons). Als er dus straling (=warmte) opgenomen wordt, dan wordt een voorwerp dus warm.

92) Glanzende voorwerpen werken als een soort spiegel.Zij weerkaatsten de warmte en nemen dus niets op. De warmte wordt minder geabsorbeerd en het voorwerp wordt dus ook minder warm en blijft daardoor langer koel(er).

93) Bij warmtetransport door geleiding is er een vaste stof nodig en bij stroming een vloeistof of een gas. Bij straling geen van drieën. 

94a) IR-straling / zichtbaar licht

94b) uitzendt / absorbeert

94c) doffe (matte) / donkere

95) Een brandweerman werkt in zeer hete omgevingen. Dus wil je zo weinig mogelijk warmte opnemen. Dus zoek je een pak dat reflecteert. Glanzende oppervlakken weerkaatsten de warmte het best.

96a) De open haard voert veel warmte af door stroming naar boven. Daarvoor is ook het afvoerkanaal: de schoorsteen.

96b) Dat heeft twee oorzaken. Aan de voorkant wordt je warm door de straling die de haard uitstraalt. Omdat er ook warmte afgevoerd wordt via de schoorsteen, zal er verse lucht van buiten aangezogen worden. Dat komt onder de deur door en door de kieren. Deze lucht is kouder en stroom langs je rug af. Dus aan de achterzijde voelt het koud aan.

97a) De kap is van reflecterend materiaal en kan zodoende de IR-straling weerkaatsen.

97b) Op deze manier heeft de terrasverwarmer een groter rendement (meer energie wordt nuttig gebruikt). Alle energie die niet gericht naar de gebruikers gaat, is nutteloze energie.

98) De parasol kan als brandstof dienen en er is voldoende zuurstof aanwezig. Volgens de branddriehoek is dus de enige mogelijkheid dat de ontbrandingstemperatuur niet bereikt wordt. Dit komt omdat de kap voldoende warmte weerkaatst zodat deze temperatuur niet bereikt wordt en er dus geen brand ontstaat. Toch altijd op blijven letten!

99a) De zonneschotel moet dus wit of spiegelend zijn en van zo glad mogelijk materiaal om zoveel mogelijk warmte-energie te weerkaatsen.

99b) Om zoveel mogelijk warmte-energie op te nemen moet je ervoor zorgen dat de pan zo donker mogelijk is en mat. Het oppervlak opruwen helpt ook (goetijzeren pannen hebben dat).

99c) De zonneoven grbuikt alleen de enrgie van de zon. Er is dus geen onvolledige verbranding van hout nodig. Dit spaart de natuur en er ontstaan geen vervelende verbrandingsgassen.

100) In de karretjes zit ijs. IJs is koud en dat wil je graag zo houden. Dus moet de warmte worden weerkaatst. En dat kan met een wit of spiegelend oppervlak dat zo glad mogelijk is.

101a) Folie is glad en spiegelend aan één zijde. De andere zijde is ook glad maar mat. Dus door de spiegelende kant richting de radiator te plaatsen, kan de warmte-energie richting de buitenmuur worden weerkaatst. 

101b) De bubbels bevatten stilstaand gas (lucht). En van stilstaande gassen en vloeistoffen is bekend dat deze slecht warmte geleiden. Dus zo wordt het warmteverlies verder tegengehouden.

102a) Sneeuw is wit dus weerkaatst het de warmte erg goed.

102b) Doordat de zon de de warmte weerkaatst, kan de zonnebader op zijn beurt de warmte absorberen. Zo kun je zelfs verbranden wanneer je niet voldoende smeert. Opletten dus!

103a) In een vacuum is geen tussenstof aanwezig. Geleiding en stroming van warmte zijn daardoor uitgesloten.

103b) Het verzilveren zorgt voor een glad en spiegelend oppervlak. De binnenkant weerkaatst de energie terug naar binnen en de buitenzijde terug naar buiten. Zo blijft de originele temperatuur zo lang mogelijk hetzelfde.

104) De thermosfles met het miste warmteverlies is het beste. Dus bij gelijke starttemperatuur is de de fles met de hoogste eindtemperatuur het best (want het minste verlies). In de grafiek kun je zien dat Pinar aan het eind een temperatuur heeft van 38 graden Celsius en die van Damla nog maar 31 graden Celsiuis. Die van Pinar is dus het best geïsoleerd.

 

 

 

 

 

Thuis maken: THERMOSFLES

 

Je gaat samen met je practicumpartner een thermosfles maken. Deze moet aan een aantal eisen voldoen:

 

  • hij moet door de deur van het lokaal passen
  • géén externe energiebronnen om de inhoud warm te houden
  • de inhoud is minimaal 100mL en maximaal 1250mL
  • er moet een gaatje zijn waar een thermometer doorheen kan

 warmte_isoleren_stroming-1.jpg

Je mag de thermosfles maken uit materialen waarvan jij denkt dat die goed de warmte binnenhouden. Want dat is namelijk precies de bedoeling: warm houden van 100mL water uit de waterkoker. 

Je krijgt in de les 100mL water en gaat gedurende 10 minuten elke 30 seconden de temperatuur meten. Na de 10 minuten maken jullie van je resultaten (die je netjes in een tabel zet) een grafiek in een diagram.

Je krijgt hiervoor een cijfer. Hoe warmer je water is gebleven, hoe hoger je punt. Daarnaast is de uitvoering van je fles van invloed (ontwerp, kleur, materiaalgebruik, etc.) maar ook de uitwerking van de tabel en diagram.

De thermoswedstrijd wordt gehouden in de tweede les na de meivakantie. Dus: NIET VERGETEN!

 

Heel veel succes!